#Utricularia #Blanchetii
Utricularia blanchetii is een kleine vleesetende plant uit de familie Lentibulariaceae, die van nature voorkomt in Brazilië. Deze soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Alphonse de Candolle in 1844. Het is een lid van het geslacht Utricularia, ook wel blaasjeskruid genoemd, dat zich onderscheidt door unieke vangmechanismen voor het vangen van kleine prooidieren, voornamelijk watervlooien en andere kleine aquatische of vochtminnende organismen. Utricularia blanchetii is bijzonder vanwege zijn uiterst kleine en sierlijke bloemetjes, en de zeer fijn gebouwde vangorganen die hem onderscheiden van veel andere vleesetende planten. De soort wordt zelden aangeboden in de handel en is voornamelijk geliefd bij gespecialiseerde verzamelaars van vleesetende planten.
Deze Utricularia-soort kenmerkt zich door uitzonderlijk fijne bladeren en kleine ondergrondse vangblaasjes. De bovengrondse delen zijn vaak haast onzichtbaar en bestaan uit draadachtige, wortelachtige structuren, waarmee de plant zich tussen mos en natte substraatlagen nestelt. De bloeiwijze is meestal te zien in de vorm van dunne stengels tot ongeveer 5 cm hoog, met kleine maar opvallend gekleurde bloemen – meestal licht violet tot wit met een gele keel. De bloemen zijn tweelippig en hangen elegant aan het uiteinde van de stengel. De ondergrondse blaasjes, waarin de prooi gevangen wordt, zijn slechts enkele millimeters groot en vallen alleen op bij nadere inspectie met een vergrootglas.
Als vleesetende plant vertrouwt Utricularia blanchetii deels op zijn vangblaasjes die zich onder de grond of in een natte laag bevinden. Deze blaasjes zuigen razendsnel kleine prooidieren naar binnen zodra ze een trigger aan de blaasje-opening aanraken. Hierdoor kan de plant aan essentiële voedingsstoffen komen in een voedselarme omgeving. De groei is doorgaans langzaam, mede door het moerasachtige microklimaat waarin de plant van nature leeft. Bloei wordt meestal in het natte seizoen waargenomen, vaak na perioden van sterke regenval.
Van oorsprong groeit deze vleeseter in Brazilië, met name in de staten Bahia en bij voorkeur op open, zonnige locaties in natte zandige tot rotsachtige heidevelden (‘campos rupestres’). Daar wortelt ze in dunne, vochtige moslagen of natte veengrond, vaak samen met andere bijzondere flora. Omdat de natuurlijke leefgebieden onder druk staan door ontginning, branden en menselijke expansie, is er enige zorg om het voortbestaan van deze soort in het wild. Internationale bescherming is echter (nog) niet van toepassing; binnen Brazilië is het verzamelen uit het wild streng gereguleerd.
Het succesvol houden van Utricularia blanchetii in cultuur vereist aandacht voor detail en specialistische kennis. De soort wordt meestal afgestekt of uit zaad gekweekt, waarbij een zuur, arm substraat (zoals fijn veenmos met wat kwartszand) het beste resultaat geeft. Voortplanting vindt vegetatief plaats door deling van de wortelachtige uitlopers. Een hoge luchtvochtigheid en constante nattigheid van het substraat zijn essentieel voor gezonde groei.
Bijzonder aan deze plant is de extreme miniaturisatie gecombineerd met de geavanceerde vangtechniek. Utricularia blanchetii is een zogenaamde ‘terrestrische bladderwort’, wat betekent dat de vangorganen ondergronds of net boven het substraatniveau functioneren in natte omstandigheden. De bloemen zijn relatief groot ten opzichte van de rest van de plant, wat een opvallend contrast vormt. Mede door de zeldzaamheid en het specialistische kweekregime is deze soort zelden in reguliere tuincentra verkrijgbaar.
Indirect fel licht wordt aanbevolen. Vermijd langdurig direct zonlicht, zeker in de middaguren, om bladschade te voorkomen. Een onverwarmde vensterbank op het oosten of westen werkt vaak goed.
Het is een warmteminnende soort die het beste groeit tussen 20 en 30°C. Let op grote temperatuurschommelingen; deze kunnen de groei tijdelijk vertragen.
Gebruik uitsluitend zacht, mineraalarm water, zoals regenwater of osmosewater, en houd het substraat constant vochtig tot nat (niet drijfnat). Een schoteltje met een laagje water onder de pot werkt uitstekend.
Kies voor een luchtig mengsel van levend of gedroogd veenmos, eventueel met toevoeging van fijn kwartszand. Chemisch bemeste aarde of tuinturf is niet geschikt in verband met zoutgevoeligheid en gevoeligheid voor schimmels.
Bijvoeden is overbodig en kan zelfs schadelijk zijn. De plant haalt haar voedingsstoffen uit gevangen prooidieren en micro-organismen.
Houd de luchtvochtigheid rond de 70-90%. Een open terrarium is vaak ideaal, met voldoende ventilatie om schimmelgroei te beperken.
Er is geen uitgesproken rustperiode maar een lichte groeivertraging in de koele maanden kan optreden. Houd de plant tijdens deze maanden gewoon licht vochtig en fris.
Oorzaak: Te veel direct zonlicht zonder geleidelijke gewenning.
Oplossing: Laat de plant langzaam wennen aan feller licht door haar geleidelijk langer bloot te stellen aan direct zonlicht.
Oorzaak: Onvoldoende licht, te lage luchtvochtigheid of ongeschikte temperatuur.
Oplossing: Verhoog de lichtintensiteit, zorg voor een luchtvochtigheid boven 70% en houd de temperatuur tussen 20-30°C.
Oorzaak: Te nat, stilstaand water of zuurstofarm substraat kan rot veroorzaken.
Oplossing: Verbeter de drainage, ververs vaker het water en gebruik een luchtiger substraatmengsel.
Oorzaak: Te hoge luchtvochtigheid zonder ventilatie.
Oplossing: Zorg voor luchtstroming en verwijder aangetaste delen.
Oorzaak: Te weinig water of te droge lucht.
Oplossing: Verhoog de luchtvochtigheid en zorg dat het substraat nooit uitdroogt.
Copyright © 2025 Noorden.com, unless indicated otherwise.
Aantal planten in database: 22